Frédéric Chopin schreef zijn Preludes, Op. 28, tussen 1835 en 1839, het jaar waarin de set werd uitgegeven. De cyclus bestaat uit 24 stukken voor solo piano, één in elk van de 24 toetsen (net als Bachs Wohltemperierte Klavier), en georganiseerd volgens de kwintencirkel. De preludes van Chopin zijn zorgvuldig geplande, op zichzelf staande miniaturen die het improvisatorische gevoel dat met de naam 'prelude' gepaard gaat, vermijden. Dit bracht sommige critici ertoe ze als onvolledige stukken te beschouwen. Liszt beschouwde ze echter als vernieuwend en poëtisch. Hoewel elk werk op zichzelf kan staan, hebben sommige geleerden gesuggereerd dat de collectie één groot werk is met vierentwintig stukken, waarbij ze motivische verbanden tussen de preludes aanhalen, en zelfs muzikale verbanden vanaf het einde van sommige preludes tot het begin van andere. Chopin speelde nooit alle vierentwintig op rij in een openbaar optreden. Sterker nog, hij speelde er nooit meer dan vier tijdens een concert. Ook gaf hij ze geen suggestieve namen, zoals Schumann en Liszt deden voor sommige van hun stukken die een soortgelijk karakter hadden. Hans von Bülow stelde enkele namen voor voor de preludes, zoals Reunion, Tolling Bells, The Polish Dancer en Raindrop. De preludes waren opgedragen aan Camille Pleyel en Joseph Christoph Kessler.